Rond het midden van de 19e eeuw is de maatschappij verdeeld in verschillende, strikt van elkaar gescheiden standen. De hogere stand en de middenstand zijn welvarend en de massa van het volk leeft in een grote armoede. Rond 1850 keert het economisch tij en komt de industrialisatie langzaam op gang. Naast de gegoede burgerij mogen nu ook de middengroepen deelnemen aan het muzikale leven. De ontwikkeling van blaasorkesten komt vooral in het Zuiden van Nederland op gang.
1858 – 1885
Mathieu Kessels geboren in 1858, komt uit een gezin van zes kinderen waarvan alleen de middelste twee in leven zijn gebleven, hij en zijn broer Jos. Beiden zijn muzikaal onderlegt en hebben al op jonge leeftijd muziekles. Na een jeugd waarin instrumenten bespelen, dirigeren en componeren een voorname rol spelen, beginnen de broers Jos en Mathieu Kessels te handelen in bladmuziek. Door een gebrek aan makkelijk te spelen muziekstukken starten beide broers in 1880 met een muziekuitgeverij in hun woonplaats Heerlen.
Wanneer Jos Kessels in 1884 naar Tilburg vertrekt om daar dirigent te worden van de Nieuwe Koninklijke Harmonie, gaat Mathieu Kessels alleen met het bedrijf verder. Later in de loop van 1886 verplaatst Mathieu zijn bedrijf ook naar Tilburg vanwege de centrale ligging en het ontbreken van concurrentie. In die tijd start hij ook met het uitgeven van een muziektijdschrift: De Muziekbode.
Mathieu trouwt met Maria Crijns, ze krijgen samen 9 kinderen (6 dochters en 3 zoons). In 1900 wordt zijn een na oudste dochter Marietje Kessels vermoord.
Muziek wordt gezien als ‘de baanbreekster tot de beschaving, tot de bevordering der zedelijkheid. Zij brengt de werkende klasse met de hogere standen in aanraking waardoor die in alle opzichten intellectueel vooruitgaat. Wanneer Kessels met de productie begint, zijn er in ons land een kleine tweehonderd korpsen te vinden. In de jaren van zijn onderneming zijn er een paar duizend bijgekomen, die hij naar zijn herinnering allemaal van instrumenten heeft voorzien.
1886 – 1898
Na eerst te handelen in muziekinstrumenten van gerenommeerde fabrieken in Duitsland, begint Mathieu Kessels een eigen fabriek en richt de (Koninklijke) Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten te Tilburg op. In 1887 komen twee Saksische werklieden bij Mathieu aan de deur die om werk vragen. Mathieu biedt hun onderdak en laat hen, om het spoorkaartje terug naar Duitsland te verdienen, enkele instrumenten repareren die hij wilde opsturen naar Parijs, waar hij gewoonlijk zijn reparaties laat uitvoeren. De twee Saksische arbeiders beginnen in een waskeuken te werken. Ze doen de reparaties naar ieders tevredenheid en zo is de reparatie-inrichting geboren.
Mathieu Kessels wordt de initiatiefnemer van de eerste muziekconcoursen. Ook verschijnt de muziekkalender, die gratis verspreid wordt onder de vaste klantenkring. Wat Mathieu niet zelf produceert betrekt hij bij anderen, maar hij verkoopt alles: van petten tot medailles en prijsbekers, van inkt en papier tot koperpoets, van onderwijsmethoden tot alle mogelijke instrumenten, van politiefluitjes tot muziekautomaten en fop-artikelen. Naast alle soorten instrumenten en toebehoren stond in de Muziekkalender van 1897 dat alle koperen blaasinstrumenten verkrijgbaar waren in soms wel acht of negen modellen en in verschillende kwaliteiten. Zijn bedrijf wordt hofleverancier van koningin-regentes Emma en enkele jaren later ook van koningin Wilhelmina. Mathieu schrijft en componeert in deze tijd vier operettes: De Meikoningin van Geleen, De kozakken in Oosterhout, De Bokkenrijders en Walram van Valkenburg. De Bokkenrijders is waarschijnlijk de oudste, die wordt voor het eerst in 1898 opgevoerd te Heerlen.
Veel fabrieksdirecteuren zagen in de bedrijfsharmonie een manier om hun arbeiders te beschaven en te disciplineren. Het bood gelegenheid tot ontspanning en het oefenen in samenwerken, zich onderwerpen aan leiding, zichzelf wegcijferen ten behoeve van het algehele resultaat, maar ook heel praktische zaken zoals het op tijd komen, het nakomen van aangegane verplichtingen, enz. Ook ging het drankmisbruik tegen, want in de tijd die aan repetitie besteed werd, kon men althans niet drinken.
1900 – 1920
Mathieu Kessels richt een bedrijfsharmonie op waarmee hij concoursen bezoekt en overal in het land optreedt. Het waren zoals gebruikelijk in die tijd allemaal liefdadigheidsconcerten. Mathieu is een grote motor achter verschillende groots opgezette concoursen zoals het Groot Nationaal Concours in Tilburg en de grote militaire muziekfeesten waar alle Nederlandse militaire muziekkorpsen aan deelnamen.
De zaken blijven goed gaan en in 1902 dient Mathieu Kessels een verzoek in bij de gemeente Tilburg om zijn fabriek uit te breiden met twee lokalen waarin 50 personen kunnen werken. In 1903 komt via een onderhandse akte de vennootschap onder firma met vennoot Hoosemans en M.J.H. Kessels, Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten tot stand om de nieuwe fabriek financieel mogelijk te maken. Nu de financiën zijn geregeld, wordt de nieuwbouw afgerond en bereikt het fabrieksgebouw zijn uiteindelijke grootte. Het aantal werknemers groeit nu sterk tot 218. Hoosemans is jonger, ze verschillen van zakelijk inzicht en bovendien weet de vennoot niets van muziek. Een onvergefelijk manco in de ogen van Mathieu Kessels.
De nieuwe vennoot Hoosemans is voorstander van het idee om de export van piano’s naar Engeland op te voeren door in zee te gaan met een agent ter plaatse. De onbetrouwbaarheid van de Engelse partners maakt dat deze hele operatie nog jarenlang een blok aan het been van de firma blijft. Deze zakelijke mislukking komt de verhouding tussen beide vennoten niet ten goede. Daarnaast irriteert het Mathieu Kessels steeds meer dat Hoosemans niets van muziek afweet. In 1907 plaatst de Engelse agent een order voor 900 piano’s, die uiteindelijk niet worden afgenomen. Het goedlopende bedrijf krijgt liquiditeitsproblemen.
In 1908 wordt de vennootschap onder firma tussen Kessels en Hoosemans ontbonden. Mathieu ziet zich genoodzaakt zijn bedrijf in een N.V. om te zetten. Wat betekende dat hij op zoek moest naar nieuwe financiers en een aandeelhouder kreeg die mocht meebeslissen over de onderneming. Mathieu vond een nieuwe financier in de bank Marx & Co. te Rotterdam. In de jaren erna maakte het goedlopende Tilburgse bedrijf niet genoeg winst om de verliezen uit Engeland op te vangen. Door het gebrek aan financiële speelruimte raakt het bedrijf met handen en voeten gebonden aan de bank Marx & Co. en de directeur daarvan Van Ommeren, die ook nog president-commissaris van de N.V. wordt. Hoewel het in het begin van deze eeuw niet best gaat met de N.V. Kessels’ Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten horen we ook positieve geluiden. In 1912 bezoekt de Kamer van Koophandel de fabriek en zij schrijven lovende woorden over deze ‘belangrijke industriële inrichting’ in haar jaarverslag. In 1913 verkrijgt Mathieu Kessels op persoonlijke titel het predicaat ‘koninklijk’. In 1914 wordt de naam gewijzigd in: N.V. Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten, voorheen M.J.H. Kessels.
De slechte verhouding tussen Mathieu Kessels en Van Ommeren mondt uit in een machtsspel waarbij uiteindelijk Van Ommeren aan het langste eind trekt. Nadat in 1914 de mobilisatie wordt afgekondigd, zakt de vraag naar muziekinstrumenten in. Van Ommeren weigert steun te geven middels de bank en wil de fabriek sluiten. Mathieu wil daar niets van weten en brengt zijn werknemers ertoe een loonsverlaging van 30% te accepteren. Daardoor wordt de zaak gerekt. Wanneer Van Ommeren een stroman, Willem König, als tweede directeur wil aanstellen, barst de bom. Mathieu wordt daarna tijdens de aandeelhoudersvergadering uit zijn eigen bedrijf ontslagen. De fabriek gaat verder onder leiding van König de ‘Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten’. Op dat moment telt het bedrijf nog 58 werknemers ten opzichte van de ruim 200 jaren eerder. Het wegvallen van de vakkennis van Mathieu en zijn persoonlijke band met vele klanten doen zijn voormalige fabriek geen goed.
Mathieu Kessels liet het hier echter niet bij zitten en opende tegenover zijn oude fabriek een nieuwe fabriek onder de naam ‘Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten ́. Mathieu begint in 1915 ook met een nieuw tijdschrift: ‘De Nieuwe Muziekbode’. Daarin spuwt hij zijn gal over het onrecht dat hem is aangedaan. Er is geen aflevering waar niet in een of meer artikelen op de teloorgang van de oude fabriek wordt ingegaan, met name op de rol die Van Ommeren en König daarin hebben gespeeld. Natuurlijk laten deze twee zich ook niet onbetuigd en publiceren zij in hun tijdschrift De Muziekbode artikelen die tegen Mathieu Kessels zijn gericht. Deze vete loopt nog tot zijn dood door.
Na de 1e wereldoorlog moest het muziekverenigingsleven weer opnieuw worden opgebouwd. Nieuwe soorten muziek en nieuwe dansen waaien over uit Amerika. De belangstelling voor harmonie en fanfare loopt rond de jaren 20 tijdelijk iets terug, het peil op de concoursen zakt en de waardering van blaasmuziek wordt minder.
1920 – 1955
In 1920 wist Mathieu Kessels geleidelijk enkele werknemers terug te winnen en brengt hij opnieuw een fabrieksharmonie tot stand, waarin naast gepensioneerde stafmuziekkanten ook zijn drie zoons meespelen. Hij maakt daarmee forse tournees door Nederland.
Op 21 december 1932 sterft Kessels aan reuma. In de kranten verschijnt: ‘… tijdens zijn langdurige ziekte bleef hij immer belang stellen in het muziekleven van ons land, tot welks bloei hij als directeur van de Kon. Ned. Fabriek van muziekinstrumenten, doch vooral als groot muziekuitgever en componist zoo veel heeft bijgedragen.’
Zijn eigen bedrijf kwam na zijn dood in handen van zijn drie zonen. Maar of de ambities nu te kort schoten of het nodige zakelijke en muzikale talent ontbrak, de gang was eruit. Mathieu jr. en Hendrik verdelen de technische kant en de financiële kant van de fabriek en Paul neemt de uitgeverij over. De zonen van Mathieu Kessels waren veel minder betrokken bij het bedrijf dan hun vader en hun interesses lagen eerder op andere gebieden. Maar vooral omdat de broers elkaar eerder tegenwerken in plaats van samenwerken, liepen de zaken zo slecht dat het bedrijf moest worden gesloten. In 1939 komt ook het faillissement van KONEFA, de familie Passier neemt op dat moment een deel van de inboedel en 120 Kessels-instrumenten over. In 1986 openden de familie het Muziekinstrumentenmakersmuseum in Tilburg. In 2010 schenkt de familie Passier de bedrijfscollectie (ruim 2000 objecten) van Kessels aan de Stichting Muziekinstrumentenmakersmuseum (nu Stichting Kessels). Nu is deze collectie weer te bezichtigen in het Huis van Muziek.